Schotland, Isle of Skye. Mei 2005.
Wij Nederlanders denken dat we de zee kennen: zilt en uitgestrekt, met ritmisch ruisende golven die onvermoeibaar op het strand spoelen, de schepjes in het zand laten ritselen en zich dan weer terugtrekken in de oermoederlijke schoot van het leven. Wijds en winderig, zo zijn voor ons het strand en de zee.
Kustlijn van het eiland Staffa
Dan is het toch even een schok om de westkust van Schotland te ervaren.
Geen strand dat een langzame overgang van zee naar land vormt, geen
lange, rechte kustlijn die de wijdsheid van de zee harmonieus over laat
gaan in het land, maar een regelrechte botsing tussen land en water.
Het land bestaat in Schotland uit harde rotsmassa's. Op het eerste
gezicht lijken steen en water als twee onverzoenlijke elementen
tegenover elkaar te staan. In het klein overal waar de kust bestaat uit
rotsen die abrupt opstijgen uit het water; de zee wordt daar geen
andere keuze gelaten dan ter plaatse te stoppen. In het groot in de
enorme bergmassieven van Skye die het gebaar maken: tot
hier en niet verder.
Wanneer we er bij stil staan dat volgens de overleveringen Schotland en
Ierland de laatste resten van Atlantis zijn, dan krijgen we begrip voor
dit abrupte halt-gebaar van het land naar de zee. Ergens moest de grens worden
getrokken waar de ondergang van Atlantis ophield en het land weigerde verder te
verzinken in de woeste golven van de zee.
Toch heeft ook de Schotse westkust een eigen manier gevonden om iets
van een overgang te scheppen tussen land en zee. Die overgang bestaat
uit twee gebaren. Aan de ene kant zet het land zich voort in de talloze
schiereilanden, landtongen en echte eilanden (isles), soms tot ver
buiten het vaste land. En aan de andere kant schept het water vele
water-eilandjes tot diep in het land: de meertjes en inhammen die
allemaal worden aangeduid met de soortnaam "loch". Het beroemdste is
natuurlijk Loch Ness maar er
bestaan werkelijk honderden van zulke watertjes die allemaal een eigen
naam hebben gekregen. Het is niet moeilijk om een loch en een isle als
een omstulping van elkaar te zien. Op die manier hebben land en water
elkaar toch gevonden in iets van een verzoening, hoewel de strikte
scheiding blijft bestaan. Want een eiland rijst nog steeds even
onverzoenlijk uit de zee op, net zoals het loch een even onverzoenlijke
uitsparing in de rotsmassa's is.
Met deze abrupte overgangen van zee en land hebben de Schotten leren leven. Dat blijkt onder andere uit de vele veerdiensten die in stand worden gehouden (en die allemaal stipt gaan!). Wie een flink stuk wil reizen, moet er rekening mee houden dat er meerdere veerdiensten moeten worden gepasseerd. Voor iemand die haast heeft is dat geen pretje. Maar voor de vakantieganger is iedere boottocht een welkome afwisseling van het rijden over de soms erg inspannende single track roads (één baans wegen met verkeer uit beide richtingen). Het is een garantie dat de vakantiestemming er goed in blijft.
De wandelmogelijkheden op Skye zijn groot. Paden zijn daarentegen zeldzaam. Een Schot pakt een stafkaart en bepaald zijn eigen route. Dat de onverschrokken en onverzettelijke Schot vervolgens geen paaltjesroute nodig heeft zal dan geen verrassing zijn. Wat een vrijheid geeft het om op die manier zelf je route door het soms drassige terrein te zoeken. Maar ook avontuur! Kunnen we die berg echt wel over? Of zoeken we een alternatief. Immers; we komen om te wandelen dus wanneer we het niet zonder touwen en zekeringen af kunnen dan kiezen we een andere route.